Invoer moeren

Aanbevelingen voor het invoeren van Schiermoeren

De Carnica’s van Schier
Carnica’s uit Slovenië vormen de oorsprong van de bijenpopulatie op Schier. Door selectie en “opfrissing” is hieruit in de loop der jaren een eigen Schierlijn ontwikkeld met uitstekende eigenschappen. Belangrijkste selectiedoel is en was de zachtaardigheid. Daarnaast wordt o.a. sterk gelet op een goede harmonische volksontwikkeling en vitaliteit.

 

Belangrijk voor de selectie is de homogeniteit van de volken waarvan wordt nageteeld. Om deze te kunnen beoordelen worden cubitaalindex en andere vleugelindices bepaald. De homogeniteit geeft meer eenheid in de kwaliteit van de dochters die, na op het eiland bevrucht te zijn, aan de imkers ter beschikking worden gesteld. Een gevolg hiervan is, dat de eerste nateelt (F1) van de Schiermoer zeer sterk de eigenschappen van de moeder overneemt (vooral de zachtaardigheid).
Behalve met de raszuivere moeren valt er vooral ook met de F1 van de Schiermoeren uitstekend te imkeren. Dit geldt temeer als het bekende heterosiseffect optreedt door bevruchting van de moer met “vreemde” darren op uw eigen stand. Maar kom daarbij niet in de verleiding van deze F1 na te telen; de goede eigenschappen gaan dan meestal verloren.

Opmerking: Belangrijk voor het behoud van de zachtaardigheid is dat er uitsluitend Carnica’s
(zuiver en/of F1) op uw stand staan. Hebt u een gemengde stand met Carnica èn andere bijen, dan geeft dit onrust en een grotere kans op stekerigheid. Dit is een gevolg van de vermenging van de bijen ten gevolge van o.a. vervliegen.

Het invoeren van de moer
U krijgt een jonge moer, die gesloten werksterbroed had, maar tengevolge van de stress van haar “oogst” en vervoer van de leg is geraakt. Dit is de reden waarom het invoeren van de koningin in een ander volk problematisch kan zijn. Het is daarom niet aan te bevelen haar direct in een groot volk in te voeren.
Hieronder een paar adviezen om de risico’s bij het invoeren zo klein mogelijk te houden.

De Schiermoer wordt het veiligste ingevoerd in een aflegger van een Carnica-volk. Hiervoor kan bijvoorbeeld een drie- of ook een zesramer worden gebruikt. Hebt u nog geen Carnica’s, tracht dan deze bijen te verkrijgen bij een collega-imker, want het is erg riskant een moer zonder meer in te voeren in een volk van een ander ras.
Mocht u geen Carnica-collega in uw buurt kennen dan kunt u bij Landelijke Vereniging van Carnica Imkers informeren. Voor begeleiding bij de invoer van moeren is er een samenwerking met de Landelijke Vereniging van Carnica Imkers. Lees hierover meer (pdf).

Neemt u een drie- of zesramer, sla dan een voldoende aantal ramen Carnica-bijen af in een wijde emmer. Neem hiervoor bij voorkeur ramen met open broed. Maak de bijen nat met een plantenspuit en zorg dat er geen moer bij zit! De vliegbijen mogen afvliegen. Giet de overblijvende bijen in het kastje dat voldoende ramen met stuifmeel en voer moet bevatten. Zo mogelijk stelt u het kastje ver van de thuisstand op om roverij en terugvliegen naar het moedervolk te voorkomen en verkleint het vlieggat.

  1. De moer kan op één van de volgende manieren worden ingevoerd:
    Met behulp van een “Iltiskooitje”. Dit kooitje wordt afgesloten met een stevige prop honing-suikerdeeg (Apifonda is meestal te slap!) waarna het tussen de raten wordt gehangen. De bijen die de moer hebben begeleid moeten worden verwijderd.

 

          Iltiskooitje    Iltiskooitje   

  1. Ook een opdrukkooitje kan worden gebruikt. Dit wordt gemaakt van een rechthoekig stuk gaas ter grootte van min. 1 dm2, maaswijdte max. 3 mm. De randen worden haaks omgezet en een paar horizontale draden uit de zijwandjes worden weggehaald. De draaduiteinden kunt u nu gemakkelijk in een raat met uitlopend broed drukken en wel op een plaats waar voer en uitlopende bijen aanwezig zijn. De jonge moer wordt in het kooitje gebracht, zonder andere bijen. Ze wordt door de jonge uitgelopen bijen gevoerd. Van buiten af wordt in enkele dagen de raat weg geknaagd, zodat de moer vrijkomt.

         Opdrukkkooitje   Opdrukkooitje volgens Schlüter

 

Indien de volkjes niet op een verwijderde stand kunnen worden opgesteld is het noodzakelijk de volkjes minimaal drie, liever vijf dagen koel weg te zetten. Vlieggat dicht maar ventilatie open. In deze periode kunnen bijen en moer aan elkaar wennen. Na opstellen ter plaatse in de avonduren en openen van het vlieggat zullen de bijen niet meer terugvliegen.

Laat het volkje nu tenminste twee weken met rust. Er zat immers genoeg voer in? Houdt de vliegopening klein om roverij te voorkomen. Na deze twee weken zult u een mooi broednestje kunnen aantreffen.
Vanaf nu kan gevoerd worden. Om de groei tot een goed wintervolk te bevorderen kan uitlopend Carnica-broed worden bijgehangen. Ook kunt u het volkje verenigen met een Carnica-standvolk waarvan de oude moer is verwijderd. Wacht hiermee tot het moertje gesloten broed heeft.

Advies: Merk en knip de moer.

Als de moer niet gemerkt is en zeker als ze niet is geknipt kan onmogelijk een stille wissel worden geconstateerd met alle gevolgen van dien. (F2 eigenschappen!)

Wees zorgvuldig bij het uitvoeren van de werkzaamheden! Bij mislukking bent u de moer kwijt en het is niet zeker dat er reservemoeren beschikbaar zijn.

Overige interessante informatie

In het maandblad Bijenhouden staat in het aprilnummer 2008 op de bladzijden 12 t/m 14 een artikel over het invoeren van moeren geschreven door Hayo Velthuis. Het artikel is terug te vinden via de site van de NBV.

Begeleiding bij de invoer van moeren

Voor begeleiding bij de invoer van moeren is er een samenwerking met de Landelijke Vereniging van Carnica Imkers. Lees hierover meer (pdf).